Gijzelt vrijwilligheid de aanpak van verdroging?
Wat kunnen we leren van recente gebiedsgerichte processen? De Wageningse Universiteit heeft onlangs een evaluatie gemaakt van gebiedsprocessen voor natuurontwikkeling.
De meeste provincies hebben na de decentralisatie van het natuurbeleid (2011) en het Natuurpact (2013) gekozen voor een meer sectorale gebiedsgerichte aanpak in het realiseren van het Natuurnetwerk. Dit betekent dat de natuuropgave in deze gebiedsprocessen centraal staat en andere (beleids)doelen geen of een secundaire rol spelen.
De meeste provincies hadden daarbij aanvankelijk een voorkeur voor vrijwillige grondverwerving en zelfrealisatie. Dan is 100% realisatie van natuurdoelen lastig, omdat dit in hoge mate afhankelijk is van de bereidheid van grondeigenaren om mee te werken aan zelfrealisatie of grondverwerving.
Via een actieve benadering van grondeigenaren komt men vaak een heel eind, maar in veel gebieden blijft een aantal grondeigenaren over die niet willen meewerken. De provincie heeft bij een vrij sectoraal gebiedsproces dan alleen de optie om meer flexibel om te gaan met de begrenzing en/of de natuurdoelen om beter te kunnen aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van grondeigenaren. In dat geval is de kans groot dat de natuurdoelen niet voor 100% worden gehaald.
De Zumpe bij Doetinchem is een van de bestudeerde gebieden. Hier is een groot deel van de natuuropgave gerealiseerd via vrijwillige grondverwerving of zelfrealisatie. Maar 100% doelrealisatie leek op het moment van deze studie (2019) niet mogelijk. Tenminste één particuliere grondeigenaar wil ten tijde van het onderzoek niet meewerken en voor een aantal anderen was dit nog onzeker. Het gevolg is dat de natuurbegrenzing op deze plekken moet worden aangepast en de beoogde nieuwe natuur op andere plekken moet worden gerealiseerd.
In het gebied Aaltense Goor stond de inrichting van reeds eerder verworven gronden centraal. Hier zijn de oorspronkelijke natuurdoelen veel rigoureuzer aangepast dan in de Zumpe. Opmerkelijk genoeg ging het in dit gebied niet zozeer om gebrek aan medewerking van de grondeigenaren (de grond was al verworven), maar om protesten van omliggende landbouwbedrijven tegen de verdrogingsanapak. De grondeigenaren waren niet bereid om buiten het natuurgebied maatregelen te treffen om de verdroging te beperken. Vervolgens zijn de oorspronkelijke natuurdoelen flink (naar beneden) bijgesteld van blauwgrasland naar vochtig hooiland en kruiden- en faunarijk grasland.
Ondanks dat het merendeel van de provincies kiest voor vrij sectoraal opgezette gebiedsprocessen bij de realisatie van het Natuurnetwerk, zijn er ook nog provincies die kiezen
voor realisatie van nieuwe natuur in meer, meestal vrijwillige, integrale gebiedsprocessen.
In integrale vrijwillige gebiedsprocessen zijn meer mogelijkheden voor uitruil van belangen en het schuiven met grond. Dit biedt mogelijkheden voor natuurrealisatie door natuurdoelen te combineren met andere doelen zoals landbouwstructuurverbetering of recreatie. Deze processen kosten wel vaak veel tijd, en succes is afhankelijk van ruimte op de regionale grondmarkt (en de mogelijkheden om ruilgrond te kopen).
Inmiddels kiezen provincies onder druk van natuurverplichtingen steeds meer voor dwingende instrumenten. Bij dwingende sectorale gebiedsprocessen lijkt 100% realisatie gemakkelijker omdat via onteigening medewerking van de grondeigenaar in principe kan worden afgedwongen. De bijbehorende procedures kosten wel veel tijd en geld en vragen om volledige schadeloosstelling bij grondverwerving. Bovendien is politieke bereidheid nodig in provincies om het dwingende instrumentarium daadwerkelijk in stelling te brengen voor natuurdoelen.
Opvallend is dat het instrument van de wettelijke herverkaveling (uit de Wet Inrichting Landelijk Gebied WILG) dat bij uitstek geschikt is voor dit soort integrale gebiedsprocessen door provincies niet meer wordt ingezet voor realisatie van de natuuropgave. Wettelijke herverkaveling is juist bedoeld om een dwingende aanpak te combineren met het realiseren van landbouwdoelen en andere gebiedsdoelen zoals natuurrealisatie. Door grond te ruilen kan onteigening worden voorkomen.
Daarnaast voorziet de WILG in het instrument van de korting; alle grondeigenaren krijgen dan iets (tot 5 procent) minder grond toegewezen dan ze hebben ingebracht. Ook zo kan onteigening worden voorkomen.